'Een mes jongen, niet te geloven zo groot'

Stoffel, de lorrenboer

Clara zat verslagen aan de keukentafel. Wat haar zojuist hoorde ging haar verstand te boven. Haar handen rustten in haar schoot en ze staarde voor zich uit. 'Hoe bestaat het,' zei ze tegen niemand in het bijzonder. Willem genoot en keek triomfantelijk de tafel rond. Eindelijk kon hij ook eens iets belangrijks vertellen. Hij genoot ervan dat ze aan zijn lippen hing. Hij, Willem Verschoor, eenvoudig winkelier te Dordrecht, was ineens iemand met gewichtig nieuws. Er werd naar hem geluisterd. Ze wilden van alles weten. Het naadje van de kous, de hoed en de rand en nog meer. Hij kon het niet tot in de finesses te vertellen, maar dat vond hij niet zo belangrijk. Wat hij niet precies wist, fantaseerde hij erbij. Voornaamste was dat hij belangrijk werd gevonden. En dat werd hij.

Clara Maas, kokkin in het grote burgemeestershuis, kon het nog niet geloven. Mientje durfde niet aan de keukentafel te gaan zitten. Met een bleek gezicht stond het daghitje roerloos naast het grote fornuis. Barend en Sientje zaten hand in hand. Ze werkten al jaren bij burgemeester jonkheer Von Franckenvoort en bewoonden het kleine huisje in de enorme achtertuin van het voorname huis aan de Kuipershaven in Dordrecht. Barend keek naar Sientje die witjes naar de blank geschuurde keukentafel tuurde en nog geen woord had gezegd. Hij maakte zich zorgen om zijn vrouw. Hoewel ze nooit erg mededeelzaam was, had ze nu nog geen woord uitgebracht.

Clara probeerde structuur in haar hoofd te krijgen. 'Zeg nou nog eens precies waar ze is gevonden?' Blij om van dienst te zijn deed Willem Verschoor het nogmaals uit de doeken. 'Op de Merwekade, net voorbij de Hoefijzerstraat en de kolenloods. Ze lag pal naast het vrijersbankje, achterover met haar armen wijd en neergestoken met een broodmes zo groot als...als...' Hij keek om zich geen naar geschikt vergelijkingsmateriaal en maakte aanstalten om zijn handen een flink eind uit elkaar te houden. Clara, ineens helder, stond op. 'Nu moet je niet gaan overdrijven Willem. Een broodmes is een broodmes en geen zeis. Ik denk dat we nu allemaal wel toe zijn aan een vers bakkie.'

De politiepapieren meldden dat in de vroege morgen van 13 juli 1928 het levenloze lichaam was gevonden van de 27-jarige Alida de Jong. Naast haar lag een bebloed mes. Lorrenboer Stoffel had haar gevonden. Hij was vroeg op weg naar het Papendrechts veer met een handkar vol spullen en kreeg de schrik van zijn leven. Hij had de kar laten staan en was op een holletje naar de politiepost gegaan. Die was naast de Groothoofdspoort, wat nog best een eindje weg was. Buiten adem had hij zo hard op de deur gebonkt dat de zelfs de buren naast Politiepost 3 slaapdronken hun hoofd uit het bovenraam staken.

Veel later, toen hij een beetje was gekalmeerd, was hij aangegaan bij zijn vriend Willem Verschoor van de potten- en pannenwinkel in de Wijnstraat. Zowel Willem als Stoffel dreven een onduidelijk handeltje in tweedehands spulletjes. Verschoor verkocht in zijn winkel huishoudelijke artikelen zoals zinken emmers, borstels, dweilen en zeepkloppers. Maar in het schuurtje achter de winkel vonden vaak nog andere verkopen plaats van artikelen waar Stoffel voordelig aan kon komen. Het was tamelijk onschuldig allemaal, zolang vrouw Verschoor er maar geen lucht van kreeg want dan had je de poppen aan het dansen.

Haarfijn had Stoffel bij Willem uit de doeken gedaan hoe hij Alida, die keurige juffrouw, hartstikke morsdood had gevonden. 'Een mes jongen, niet te geloven zo groot. En haar ogen, wijd opengesperd alsof ze verbaasd was.' Dat Stoffel vreesde nooit meer te kunnen slapen van die ogen, vertelde hij er niet bij. Vurig bad hij dat de dode ogen van Alida de Jong hem niet tot in lengte van dagen zou achtervolgen. Willem Verschoor kon bijna niet wachten tot Stoffel weer weg zou gaan en hij zelf de buurt op kon om het nieuws te verspreiden.

Later die dag schudde kokkie Clara nogmaals het hoofd. Die juffrouw Alida, wie had gedacht dat ze op zo'n rare manier aan haar eind zou komen? Ze kende Alida de Jong oppervlakkig, had haar altijd een grijs muisje gevonden. Knap gezichtje, dat wel, maar verder eigenlijk nietszeggend. Clara zag haar meestal op het drukke Scheffersplein als er markt was en ze boodschappen ging doen. Juffrouw Alida was dan op weg naar de juwelierswinkel op de Voorstraat waar ze de administratie deed in het kleine kantoortje achter de winkel. Achter de toonbank zag je haar niet vaak. Aan het einde van de middag wandelde ze weer terug en verdween in haar huisje onderaan aan de Mattenkade. Zo ging het dag in dag uit. Juffrouw Alida was in Zwijdrecht geboren, maar dat wist bijna niemand. Ze was voor iedereen een nietszeggende juffrouw die op weg was naar haar werk en een nietszeggende juffrouw die terug kwam van haar werk. Niets op aan te merken, niets over te melden, niets bijzonders. En die juffrouw was nu dood gevonden aan de Merwekade. Naast het vrijersbankje nog wel. Het vrijersbankje werd zo genoemd omdat er al heel veel stelletjes op die plek verkering kregen. Wie een eindje langs de havens ging wandelen, sjans kreeg en op het vrijersbankje ging zitten was vrijwel zeker van een verloving na verloop van tijd. Het vrijersbankje was er beroemd om. Helemaal geen plek voor juffrouw de Jong, vond Clara. 

Volgende week deel 2.